- lijf
- {{lijf}}{{/term}}1 [lichaam; romp] corps 〈m.〉2 [onderlijf] ventre 〈m.〉♦voorbeelden:1 gezond van lijf en leden • bien portantrecht van lijf en leden zijn • être bien bâtihij stond in zijn blote lijf • il était tout nuin levende lijve • en chair et en oshet vege lijf redden • sauver sa peaublijf van mijn lijf! • ne me touche pas!bijna geen kleren aan zijn lijf hebben • être à peine vêtuiemand te lijf gaan • se jeter sur qn.zich iets van het lijf houden • se tenir à distance de qc.; 〈een gevaar〉 écarter qc.zich iemand van het lijf houden • tenir qn. à distance¶ aan den lijve ondervinden • apprendre à ses dépensdat heeft niets om het lijf • c'est sans conséquencedie rol is haar op het lijf geschreven • ce rôle lui va comme un gantdat viel hem rauw op het lijf • cela lui resta sur le coeuriemand tegen het lijf lopen • tomber sur qn.
Deens-Russisch woordenboek. 2015.